4
Een gekwelde patriarch
Onze school heette Leandro N. Alem, net als de meneer die ons, elke keer als we de directiekamer binnenkwamen om straf te krijgen, vanuit een obscuur schilderij ondervroeg. Het was een eeuwenoud gebouw op de hoek van Yerbal en Fray Cayetano, tegenover het Plaza Flores, in het hart van een van de meest traditionele wijken van Buenos Aires. Het had twee verdiepingen, ingericht rond een centrale binnenplaats met een lichtdak, en een afgesleten marmeren trap die getuigde van de generaties die daar hun klim naar het Grote Weten waren begonnen.
Het was een openbare school, hetgeen betekende dat zijn deuren voor iedereen openstonden, zonder onderscheid. Tegen een geringe maandelijkse bijdrage had je twee dagdelen toegang tot de klaslokalen, kreeg je een broodje halverwege de ochtend en kon je deelnemen aan sportactiviteiten. Voor dit bijna symbolische bedrag gingen voor ons de deuren open naar de machinekamers van onze taal en die van de taal van het universum, de wiskunde; we kregen te horen op welk punt van de aardbol we ons bevonden, wat er in het noorden, het zuiden, het oosten en het westen was; wat er onder onze voeten in beweging was, in de gloeiende kern van de aarde, en boven onze hoofden; en voor onze maagdelijke blik werd de geschiedenis van het menselijk ras ontvouwd, waarvan wij op dat moment, of dat nou leuk was of niet, een voorlopig hoogtepunt waren.
In die lokalen met hoge plafonds en krakende vloeren hoorde ik voor het eerst een verhaal van Cortázar en sloeg ik het Plan Revolucionario de Operaciones van Mariano Moreno open. In die lokalen ontdekte ik dat het menselijk lichaam de meest volmaakte fabriek was en raakte ik opgewonden toen ik een elegante oplossing vond voor een wiskundig probleem.
Mijn klas had als toonbeeld kunnen dienen voor een campagne ter bevordering van de eensgezindheid tussen mensen. Broitman was joods, Valderrey sprak nog met een Spaans accent. Talavera was twee generaties van zijn zwarte voorouders verwijderd. Chinen was Chinees. En zelfs onder degenen die het product waren van de meest gangbare mix van Spanjaarden, Italianen en creolen, waren de nuances uitgesproken. Sommigen van ons waren kinderen van hoogopgeleiden, anderen van eenvoudige, ongeschoolde arbeiders. Sommigen van ons woonden in een eigen huis en anderen in een huurwoning of samen met hun ouders op een kamer die door hun grootouders was afgestaan. Sommigen van ons studeerden een taal en gingen naar een sportclub, anderen hielpen hun ouders in de radioreparatiewerkplaats en schopten ergens op een braakliggend terrein tegen een rubberen bal.
Binnen het klaslokaal verloren deze verschillen elke betekenis. Een aantal van mijn beste vrienden (Guidi, bijvoorbeeld, toen al een kei in elektronica, of Mansilla, die nog zwarter was dan Talavera en in Ramos Mejía woonde, een buitenwijk die verder weg klonk dan Kamtsjatka) hadden weinig of niets met mij of mijn situatie gemeen. Maar toch vormden we altijd een perfecte groep.
We droegen ’s ochtends een witte stofjas en ’s middags een grijze, we dronken kopjes maté in de pauze en liepen elkaar onder de voet om onze favoriete koffiebroodjes te bemachtigen, die de conciërge meebracht in een lichtblauwe plastic schaal. We waren gelijk in ons blauwe uniform, in de nieuwsgierigheid en de warme levenslust van die jaren, die alle verschillen oversteeg.
We verkeerden ook in dezelfde onwetendheid omtrent Leandro N. Alem, de patriarch van de school. De man leek op Melville, met zijn baard en zijn strenge frons. De opsluiting binnen de twee dimensies van het portret in de directiekamer wellicht beu, probeerde hij uit alle macht naar iets buiten de grenzen van zijn omlijsting te verwijzen. Een eenvoudige interpretatie zal luiden dat Alem de toekomst of de weg die wij moesten bewandelen aangaf. Maar de nerveuze trek die de schilder in zijn gezicht had gelegd, deed eerder vermoeden dat Alem ons zei dat we naar de verkeerde plek keken, dat we niet naar hém moesten kijken maar naar wat komen ging, het mysterie dat het schilderij ons níét liet zien en dat zo ongrijpbaar was dat het alleen maar bedreigend kon zijn.
In de tijd dat ik in die klaslokalen zat, heeft niemand ons ooit over Leandro Alem verteld. Vele jaren later (ik woonde al in Kamtsjatka) kwam ik erachter dat hij tegen de conservatieve orde in opstand was gekomen om het universele stemrecht te verdedigen, dat hij de wapens had opgepakt en in de gevangenis terecht was gekomen en dat hij uiteindelijk nog had meegemaakt dat zijn denkbeelden zegevierden. Het kan zijn dat degenen die ons niets over Alem vertelden, ons wilden beschermen tegen het verontrustende feit van zijn zelfmoord. De zelfmoord van een zegevierend man werpt een schaduw over diens zaak, zoals met de apostel Petrus gebeurd zou zijn als hij in het Rome van Nero zijn polsen had doorgesneden, of met Einstein als hij gif had ingenomen tijdens zijn ballingschap in de Verenigde Staten.
Ik zou dus naïef zijn als ik de naam van de school waar ik zes jaar lang op had gezeten, tot de ochtend dat ik wegging om niet terug te keren, toevallig zou noemen.